Volgens de media heeft Volkert van der Graaf zijn eerste proefverlof van 24 uur erop zitten. Hij zal mei a.s. vrijkomen.
Nu mijn vraag:
Aangezien Volkert met de dood bedreigd wordt, mag hij een vuurwapen bij zich dragen ter zelfverdediging?
Jaaaa Peter, en het jaar is nog maar net begonnen!
Maar toch, we hebben hier het recht op zelfverdediging en daarbij mag net zoveel geweld gebruikt worden als hetgeen de bedreiging inhoudt….dus, hoe zit dat hier? Referentie: http://www.nrc.nl/handelsblad/van/2003/mei/09/rechtbank-erkent-noodweer-juwelier-7638072
Volkert heeft zijn levenslange gevangenisstraf er bijna opzitten, wat gaat er gebeuren als hij een wapenvergunning aanvraagt? Gaan ze dat weigeren vanwege het gedrag in het verleden en geniet hij zijn verdere leven bescherming van de staat!?
Daar gaan we weer.
Jij hebt zonder enig eigen speurwerk je mening gebaseerd op een krantenartikel.
Edoch, in de krant staat ook dat de juwelier werd veroordeeld tot 200 uur werkstraf en drie maanden voorwaardelijke celstraf voor poging tot zware mishandeling en verboden wapenbezit?
En toch zeg jij dat er een recht op zelfverdediging is.
Waar staat zulk recht op zelfverdediging beschreving volgens jou?
Ik vond met 1 zoekopdracht (breda juwelier zelfverdediging site:jure.nl) het stuk jurisprudentie.
Daarvan is onderstaande quote slechts een gedeelte. En toch al veeel groter dan dat handjevol woorden uit de krant.
Het openbaar ministerie had twee jaar cel geëist. En je beroepen op noodweer, betekent dat je je beroept op een strafuitsluitingsgrond.
Dus je erkend iets strafbaars gedaan te hebben maar je claimt dat er een reden was waarom je géén straf moet krijgen.
Op 28 februari 2002 omstreeks 11.45 uur, waren in het winkelgedeelte van de zaak aanwezig twee verkopers. Voorts waren in het winkelgedeelte aanwezig twee medewerkers van een met onderhoudswerkzaamheden belaste firma. Verdachte en zijn echtgenote bevonden zich omstreeks dat tijdstip op de eerste verdieping in gezelschap van een bevriend echtpaar. Zij zaten gevieren rond een bureau. In de nabijheid van dat bureau bevond zich een monitor waarop negen videobeelden te zien waren van camera-opnamen van de zaak. Verdachte had op dat moment, naar hij zelf heeft verklaard, geen zicht op de monitor omdat hem het zicht werd ontnomen door zijn echtgenote.
Verdachte hoorde zijn vrouw een angstkreet slaken. Omstreeks 11.45 uur slaakte de echtgenote van verdachte naar aanleiding van haar waarnemingen op de video-beelden op zo'n indringende wijze een kreet, dat verdachte daar onmiddellijk de conclusie aan verbond dat het om iets ernstigs zou moeten gaan. Zonder vervolgens te kijken op de monitor en zonder nader te informeren wat er aan de hand was, is verdachte naar de kluis gerend, die zich op een afstand van ongeveer 23 meter bevond van de plaats waar verdachte was gezeten. In de kluis aangekomen heeft verdachte een foedraal met daarin het pistool gepakt. Uit de kluis rennend heeft verdachte het pistool uit het foedraal gehaald waarna hij het pistool vervolgens heeft doorgeladen. Deze feiten hebben zich voorgedaan in een tijdsbestek van ongeveer een halve minuut.
Inmiddels werden de vier personen in het winkelgedeelte onder dreiging van een vuurwapen door de overvallers gedwongen op de grond te gaan liggen. Nadat zij op de grond lagen hebben beide overvallers met een hamer de ruiten van vitrinekasten kapotgeslagen, waarna zij sieraden in hun tassen zijn gaan stoppen.
Verdachte is vervolgensnaar het portaal gerend waar de trap van de begane grond naar de eerste verdieping op uit komt. Op het portaal is verdachte de goudsmid tegengekomen en hij begreep uit diens woorden dat het om een gewapende overval ging. Verdachte heeft vervolgens de veiligheidspal van zijn wapen afgehaald en is via de trap naar beneden gegaan. Verdachte wist dat er op dat moment in het winkelgedeelte buiten de overvallers vier personen aanwezig waren. Het vermoeden van verdachte dat er op dat moment sprake was van eengewapende overval werd bevestigd door het feit dat hij, op het moment dat hij bijna beneden was, twee overvallers zag staan. Eén van hen stond bij een vitrine aan de kant van de Willem-II straat, met de rug naar verdachte toe ((naam)). De andere overvaller, waarvan verdachte zag dat deze een vuurwapen naar de grond gericht had, stond bij de Chopard-zuil, welke zuil tegen de zijde van de trap bevond ((naam)). Verdachte heeft vervolgens, staand op de trap, op een afstand van ongeveer anderhalve meter, tweeof drie keer op (naam) geschoten, waarna hij nog twee keer op de overvaller (naam) heeft geschoten op het moment dat deze zich juist omdraaide.
Van deze feiten en omstandigheden, zoals deze blijken uit de diverse verklaringen van verdachte en getuigen, gaat de rechtbank bij haar beoordeling uit.
De rechtbank is van oordeel dat, gegeven de hiervoor geschetste algemene omstandigheden zoals die zich hebben voorgedaan in de juweliersbranche en met name gelet op de specifieke omstandigheden van het onderhavige geval, gebruik van het wapen door verdachte geboden was voor de noodzakelijke verdediging van eigen of een anders lijf. Immers voor de in de juwelierszaak aanwezige personen was sprake van een levensbedreigende situatie; onder dreiging van een vuurwapen moesten zij op de grond gaan liggen en blijven liggen. De rechtbank is van oordeel dat, zolang sprake is geweest van die levensbedreigende situatie voor het aanwezige personeel, voor verdachte een noodweersituatie heeft bestaan.
Met de verdediging enhet Openbaar Ministerie is de rechtbank dan ook van oordeel dat ten aanzien van (naam) sprake is van noodweer.
Ten aanzien van de tweede overvaller, (naam), overweegt de rechtbank het volgende.
Nadat verdachte (naam) had neergeschoten, heeft hij vervolgens op (naam) geschoten. (naam) stond op dat moment nog met zijn rug naar verdachte toe.
Verdachte kon op dat moment zelf niet waarnemen of deze (naam) zelf een wapen in zijn handen had, maar mocht daar wel van uitgaan.
Gebruik van het vuurwapen door verdachte tegen (naam) was dan ook geboden voor de noodzakelijke verdediging.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zowel ten aanzien van (naam) als ten aanzien van (naam) daarbij de grenzen van noodzakelijke verdediging niet heeft overschreden.
Hieraan doet niet af dat verdachte geen vergunning had voor het bezit van een vuurwapen.
Bij de beoordeling van de situatie als hierboven weergegeven, speelt geen rol of verdachte al dan niet een wapen voorhanden mocht hebben. Ons strafrechtelijk systeem beoordeelt het verboden wapenbezit als een afzonderlijk ernstig strafbaar feit (op de tenlastelegging vermeld onder feit 4.).
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen moet geoordeeld worden dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer ten aanzien van het schieten op beide overvallers.
In zoverre dient verdachte dan ook terzake van feit 1. primair en feit 2. te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
10 De strafbaarheid van verdachte.
Ten aanzien van feit 3. heeft de verdediging een beroep gedaan op extensief noodweerexces. Daartoe is aangevoerd dat de emoties van verdachte van dien aard waren dat het handelen van verdachte kan worden aangemerkt als een onmiddellijk gevolg van een door die eerdere wederrechtelijke aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
Hieromtrent overweegt de rechtbank het volgende.
Nadat de verdachte de ene overvaller had ontwapend en onder schot had en de andere overvaller was gevlucht, was de acute levensbedreigende situatie beëindigd. Nadat de politie de zaak had overgenomen bestond er in het geheel geen dreiging meer. De verdachte heeft desondanks de overvaller daarna in het gezicht geschopt. Dat hij dit gedaan zou hebben in een hevige gemoedsbeweging acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Het gehele optreden van de verdachte tot dan toe werd gekenmerkt door uiterst koelbloedig optreden. Van hevige emoties is niet gebleken. Bij verdachte zal weliswaar sprake zijn geweest van een ontlading, doch dit kan de schop tegen het hoofd niet rechtvaardigen.
Subsidiair heeft de verdediging ten aanzien van feit 3. een beroep gedaan op psychische overmacht. Daartoe is aangevoerd dat verdachte op het moment dat hij trapte geestelijk in een zodanige toestand verkeerde dat hij niet anders kon handelen dan hij deed. De verdediging stelt zich daarbij op het standpunt dat sprake was van een onvoorziene toestand van emotionele ontremming, een explosieve reactie, veroorzaakt door een van buiten komende gebeurtenis.
De rechtbank is uit de voorhanden zijnde stukken gebleken, met name uit de verklaring van de goudsmid, dat verdachte, nadat hij het vuurwapen van (naam) had afgenomen, naar hem is toegelopen en hem zijn eigen wapen heeft gegeven om dit op te bergen. Het afgeven van het wapen aan de goudsmid ziet de rechtbank als een berekende rationele gedraging waaruit afgeleid moet worden dat bij verdachte op het daarop volgende moment van schoppen geen sprake was van een zodanige hevige gemoedsbeweging dat verdachte daartegen geen weerstand kon bieden. Ook dit verweer dient derhalveverworpen te worden.
Meer subsidiair heeft de verdediging ten aanzien van feit 3. een beroep gedaan op de ongeschreven strafuitsluitingsgrond “afwezigheid van alle schuld”. Daartoe is aangevoerd dat verdachte tijdens het schoppen van (naam) verkeerde in een onvoorziene toestand van emotionele ontremming, waardoor vrijheid van wilsbepaling tijdelijk uitgesloten was. De verdediging stelt zich op het standpunt dat schuld in de zin van verwijtbaarheid in dit geval dan ook uitgesloten is.
Hieromtrent overweegt de rechtbank het volgende.
Bewezen verklaard is dat verdachte, kort gezegd, opzettelijk (naam) tegen het hoofd heeft geschopt. Het verweer van de verdediging dient gelet op de bewezenverklaring te worden verstaan als een bewijsverweer en kan derhalve niet opgevat worden als een verweer de strafbaarheid van verdachte betreffend.
Ten aanzien van dit bewijsverweer volstaat de rechtbank met een verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 8.2 is overwogen.
Gelet op al het vorenstaande is verdachte strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard, nu ook overigens niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen.
11 De straffen en maatregelen.
11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf.
Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straffen behoren te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen.
11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf.
De officier van justitie heeft -onder meer- gevorderd de verdachte te veroordelen tot twee jaar gevangenisstraf voor de hem onder 1 primair, onder 3 primair en onder 4 ten laste gelegde feiten.
De officier van justitie is daarbij uitgegaan van een geslaagd beroep op noodweer ter zake van het onder 1 primair ten aanzien van het schieten en het onder 2 ten laste gelegde.
De verdediging heeft verzocht de verdachte niet te veroordelen ter zake van het hem onder 1 primair en subsidiair, onder 2 en onder 3 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde en de verdachte ter zake van het onder 4 ten laste gelegde te veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, eventueel gecombineerd met een geldboete, dan wel een taakstraf.
Zoals gezegd zagen juweliers zich genoodzaakt tot kostbare en klantonvriendelijke maatregelen om zich tegen overvallers te verweren. Ook de verdachte had een aantal ingrijpende en kostbare maatregelen genomen, maar die hebben niet kunnen voorkomen dat twee overvallers met behulp van een handlanger op 28 februari 2002 zijn juwelierszaak zijn binnengedrongen en de aldaar aanwezige personen in een levensbedreigende situatie hebben gebracht.
De verdachte heeft naar voren gebracht dat hij heeft gehandeld ten behoeve van de veiligheid en bescherming van de in zijn winkel aanwezige personen. Hij heeft daartoe een pistool gepakt en heeft kennelijk zonder enige aarzeling met dat pistool geschoten op de beide overvallers.
Deze reactie van verdachte mag op het eerste gezicht prijzenswaardig lijken, zij is dat in feite niet. Immers, niet alleen heeft de verdachte daardoor de in zijn zaak aanwezige mensen en zichzelf aan nog meer levensbedreigend geweld blootgesteld, doch ook is hij daarbij voorbijgegaan aan de zeker niet denkbeeldige mogelijkheid dat de één of beide overvallers om zich heen waren gaan schieten, waardoor er nog meer slachtoffers te betreuren waren geweest. De rechtbank hecht er dan ook op te merken dat dit optreden van verdachte geen navolging verdient.
De rechtbank heeft bewezen geacht dat de verdachte de door hem neergeschoten en gewond op de grond liggende overvaller in het gezicht heeft geschopt. Dit heeft de verdachte gedaan op het moment dat de politie in zijn zaak aanwezig was en de situatie volledig onder controle had. Naar de reden van dit handelen kan de rechtbank slechts gissen, nu de verdachte heeft verklaard zich het schoppen niet te kunnen herinneren.In ieder geval keurt de rechtbank dergelijk onbeheerst gewelddadig optreden tegen een door de politie aangehouden persoon ten zeerste af. Met name ook nu gebleken is dat de verdachte reeds dodelijk letsel aan de overvaller had toegebracht en deze op dat moment hulpeloos was en veel pijn moet hebben gehad.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het illegale bezit van een pistool en een hagelgeweer en voor die vuurwapens geschikte munitie. Uit het verhandelde ter terechtzitting is naar vorengekomen dat de verdachte die wapens niet voorhanden had uit liefhebberij, maar omdat hij deze wapens in geval van een overval of ander misdrijf wilde gebruiken om zijn zaak, personeel en klanten te beschermen. Dat het bezit van vuurwapens met dit oogmerk verboden was, wist de verdachte. In het verleden was hij immers na een inbraakalarm bewapend in zijn zaak door de politie aangetroffen. Ten gevolge van dat feit raakte hij zijn wapenvergunning kwijt en werd zijn vuurwapen hem afgenomen. Noch dat feit, nochde omstandigheid dat de brancheorganisatie zijn leden ten zeerste afraadde zich te bewapenen om overvallers af te schrikken, hebben de verdachte er van kunnen weerhouden wederom een voor gebruik gereed pistool in zijn zaak voorhanden te hebben. Dit met alle desastreuze gevolgen van dien.
Vanwege de gevaarzetting van vuurwapens dient streng tegen het illegale bezit ervan te worden opgetreden. Met name dient te worden voorkomen dat mensen uit angst voor overvallen, inbraken of andere misdrijven zich gaan bewapenen om verzet te kunnen bieden. Zoals de onderhavige strafzaak aantoont, kan dergelijk ongecontroleerd wapenbezit te gemakkelijk leiden tot incidenten met dodelijke afloop. De samenleving is daarmee niet gediend. Bovendien zal een beroep op noodweer -als in deze situatie gedaan- zelden met succes kunnen worden ingeroepen omdat het slagen daarvan van zeer veel omstandigheden afhankelijk is.
Blijkens het rapport van de psychiater (naam) van 9 juni 2002 is er bij verdachte geen sprake van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens.
Het bewezen verklaarde kan hem volledig worden toegerekend.
Het hele voorval zal verdachte niet onaangeroerd hebben gelaten. Een en ander zal onmiskenbaar zijn invloed hebben gehad binnen het gezin van verdachte en op zijn zakelijke vooruitzichten.
Alles tegen elkaar afwegende zal de rechtbank de verdachte veroordelen tot een taakstraf van na te melden duur. De rechtbank zal voorts aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen om herhaling van het bewezen verklaarde in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen. De rechtbank hoopt daarmee met name te voorkomen dat de verdachte uit een oogpunt van verdediging wederom vuurwapens of andere wapens zal aanschaffen.
12 De overwegingen omtrent het beslag.
De volgende onder verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen:
- 1 wapen, merk Walther, type p38
- 63 (totaal) hagelpatronen
- 13 (totaal) patronen (waaronder 1 kogelpunt)
- 1 hagelgeweer,
zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is immers gebleken dat de bewezen verklaarde feiten onder 4. zijn begaan met betrekking tot deze voorwerpen. Voorts zijn deze voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De overige onder verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 4 hulzen
zijn eveneens vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is immers gebleken dat die voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten.
Voorts behoren deze voorwerpen aan verdachte toe en zijn deze voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
13 De overwegingen omtrent de vordering van de benadeelde partij.
De benadeelde partij (naam), (adres), heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van
€ 5.868,30 terzake van hetgeen hiervoor onder 1. primair is bewezen verklaard. De vordering van de benadeelde partij (naam) is niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering en dat zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
14 De toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 36b, 36c, 36d, 45, 57, 91, 287 en 302 van het wetboek van strafrecht en de artikelen 26, 55, 56 en 60 van de Wet wapens en munitie .
15 De beslissing.
RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1. primair voorzover het betreft “het nalaten….”, 1 subsidiair en onder 3. primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen,zodanig als hierboven onder 7.2 is omschreven.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair, 2., 3. subsidiair en 4. meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder 9 vermelde strafbare feiten.
Zij verklaart het onder 1. primair en onder 2. bewezen verklaarde niet te zijn strafbare feiten en zij ontslaat verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Zij verklaart de verdachte deswege strafbaarvoor hetgeen onder 3. subsidiair en 4. is bewezen verklaard.
Zij veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende tweehonderd (200) uren, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, te vervangen door eenhonderd (100) dagen vervangende hechtenis.
Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van dewerkstraf naar rato van twee uur per dag.
Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) maanden.
Zij beveelt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt bepaald op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Zij verklaart aan het verkeer onttrokken de onder 12 omschreven voorwerpen.
Zij bepaalt dat de benadeelde partij (naam) niet-ontvankelijk is in haar vordering en dat die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Zij veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, begroot op nihil.(BP.16)
Zij gelast de opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Weet je zeker dat je deze post als spam wil rapporteren aan de beheerder?
Deze post wordt als spam gerapporteerd aan de beheerder van het forum. Bedankt!
Weet u zeker dat u dit topic wil verwijderen?